Zusters in oorlog. Fascinerende verhalen over het wel en wee van de 50.000 kloosterzusters in België tijdens WOO II
De Tweede Wereldoorlog spaarde niets of niemand. Ook niet de bijna 50.000 kloosterzusters die op dat moment nog leefden en werkten in België. Het nieuwe boek ‘Zusters in oorlog’ vertelt hun verhaal. Bovendien krijgen we via hun perspectief ook een beeld van de oorlogsgeschiedenis van de kwetsbare en vaak onzichtbare mensen die onder hun hoede stonden: ouderen, zieken, leerlingen, psychiatrische patiënten en vervolgde Joodse kinderen. Bijna 80% van de Belgische zorg- en onderwijsorganisaties was in die periode tenslotte in religieuze handen. Denk alleen maar aan de vele partnerorganisaties van de Taborgroep die tijdens de Tweede Wereldoorlog werden gerund door de Zusters van Liefde van Jezus en Maria.
Verduisterende verf en gasmaskers
Zeker na de Duitse inval in Polen op 1 september 1939 kwam de oorlog ook voor België alsmaar dichterbij. Ook de Zusters van Liefde begonnen hun scholen en zorgorganisaties volop voor te bereiden op een oorlog die onafwendbaar leek. In Ten Doorn in Eeklo wonnen de zusters informatie in over verduisterende raamverf en bouwpakketten voor schuilkelders, terwijl Psychiatrisch Centrum Caritas (vandaag KARUS) gasmaskers aankocht voor haar artsen uit vrees voor een Duitse luchtaanval met gifgas.
En toch. Ondank alle voorbereidingen konden de meeste zusters niet meer doen dan afwachten. Met hun geloof in God als houvast. Zo schreven de zusters van het Kortrijkse Guldensporencollege (’t Fort) in januari 1940 in hun kloosterdagboek: ‘Het jaar begint met een zekere vrees voor oorlog, maar het vertrouwen in God wordt verdubbeld’.
Strozakken en bom tijdens de ochtendmis
Toen het Duitse leger in mei 1940 ons land binnenviel, sloeg het gros van de Belgen massaal op de vlucht. De zusters openden in die eerste weken massaal hun kloosterdeuren voor vluchtelingen en gewonde Belgische soldaten. Op onderstaande foto vullen de Zusters van Liefde van Oudergem strozakken voor de vluchtelingen die in hun klooster verbleven.
Veel zusters trokken ook zelf op de vlucht met hun patiënten. Grote psychiatrische voorzieningen hadden echter geen keuze en zaten bij het uitbreken van de oorlog als ratten in de val. Het waren stuk voor stuk mastodontinstellingen met vaak 1.000 tot 2.000 patiënten waarvoor simpelweg geen vervoer was. En dus bleven de zusters noodgedwongen bij hun patiënten ter plaatse. Zulke geconcentreerde groepen waren natuurlijk enorm kwetsbaar voor bombardementen. Op 21 mei 1940 werden in het Psychiatrisch Centrum KARUS in Melle in één klap vierentwintig patiënten en twee zusters van Liefde gedood toen een bom tijdens de ochtendmis insloeg op de kapel.
Omgewoelde tuinen en clandestiene varkens
Na de turbulente weken van mei 1940 begonnen vier jaren van Duitse bezetting. Zo goed en zo kwaad als het ging kwam het dagelijkse leven opnieuw op gang, ook in scholen en zorginstellingen. De voedselbevoorrading was voor de zusters een hele uitdaging. Tuinen, parken en zelfs speelplaatsen werden volledig omgeploegd en bezaaid. Zelfs in de stad lukte het de zusters van de Gentse basisschool Sint-Bavo om clandestien een varkentje vet te mesten. Toen het zwijntje Tuurke op 5 januari 1942 werd geslacht, kreeg hij zelfs een ludiek doodsprentje in de kloosterkroniek van Sint-Bavo.
Een nazischool in Mariagaard
Tal van kloosters en grote instituten hadden ook af te rekenen met inkwartiering in een deel van hun gebouwen door Duitse soldaten. In Kwartrecht gingen de Duitsers zelfs nog verder. De zusters hadden er in 1936 een oud schoolgebouw gekocht met het oog op de uitbreiding van de eigen activiteiten. Nadat de algemeen overste had geweigerd het leegstaande pand aan de Duitsers te verhuren, werd het simpelweg opgeëist, om vervolgens, tot ontzetting van de zusters, te worden omgebouwd tot een heuse nazischool. Een jaar lang, van september 1943 tot de Duitse aftocht in augustus 1944, werden in die Reichsschule Flandern kinderen van Vlaamse naziaanhangers in Spartaanse omstandigheden opgeleid. De zusters konden uiteindelijk pas in 1946 opnieuw beschikken over hun zwaar beschadigde gebouwen en openden na een grote opruimactie de deuren van hun eigen school Mariagaard.
Schoolprijzen en schaarste
De voedselprijzen vertienvoudigden tijdens de oorlog. Toen de zusters in Ten Doorn voor het schooljaar 1941-1942 het schoolgeld in hun pensionaat verhoogden van 3600 tot 4500 frank, ontvingen ze zelfs een anonieme dreigbrief. De briefschrijver sprak van woekerhandel en dreigde ermee de zusters aan te klagen bij de overheid. Niet alleen voedsel, maar ook schoolmateriaal en textiel waren schaars tijdens de oorlog. Veel scholen schaften daarom uitzonderlijk de uniformplicht af. Dit was ook het geval voor het bekende groene schooltenue van het Gentse Sint-Bavo-Instituut.
Iets minder dan de helft van het derde leerjaar van het Gentse Sint-Bavo draagt in het schooljaar 1941-1942 nog het bekend groene uniform. Nood breekt wet…
Gezondheidzorg op de bon
Net als de rest van het land ging ook de Belgische gezondheidszorg op de bon. Een complex rantsoeneringssysteem maakte een onderscheid naargelang de gezondheidstoestand van de patiënten en hun waarde voor de oorlogsindustrie. Ziekenhuizen, hospices en moederhuizen konden al sinds september 1940 rekenen op een relatief gunstige regeling. Verpleegde zieken, bijvoorbeeld, kregen extra rantsoenen en ziekenhuizen mochten vijf tot tien procent voedselreserves aanleggen die ze ook konden opsparen of inruilen. Bij een opname moesten patiënten hun rantsoenkaarten en -zegels afgeven. De zuster-boekhoudster ging dagelijks met al die kaarten en zegels aan het puzzelen om patiënten, zusters en personeel van voldoende voeding te voorzien.
Zure melk in De Hagewinde
Psychiatrische centra en voorzieningen voor kinderen met een beperking stonden voor nog grotere uitdagingen. De rantsoeneringsvoorwaarden voor hun patiënten waren minder gunstig en pas in 1943 vond een gedeeltelijke gelijkschakeling met de algemene ziekenhuizen plaats. Als aanvulling op de rantsoenen konden de zusters soms terugvallen op ondersteuning van Winterhulp. Toch liep de samenwerking niet altijd van een leien dakje. Na veel aandringen slaagde zuster Dominique, directrice van het Lokerse Sint-Benedictusinstituut voor kinderen met een licht verstandelijke beperking (vandaag De Hagewinde), er in april 1941 in bijkomende ondersteuning te krijgen van Winterhulp. De vreugde van de zuster maakte snel plaats voor teleurstelling toen de toegewezen 35 liter gesuikerde melk tot twee keer na elkaar verzuurd toekwam. Hoewel de zusters de melk onmogelijk konden voorzetten aan de kinderen, eiste Winterhulp dat ze werd betaald. Ook de beloofde vitaminepillen kon de organisatie niet leveren, net zomin als de levertraan, de bijkomende maaltijden voor ondervoede kinderen en de 140 gram extra soepvlees. Er zat voor de zusters niets anders op dan de melk, vitamines en extra’s voortaan uit eigen zak aan te kopen.
De ‘patatjes’ van Ten Doorn
Zeker de eerste twee oorlogsjaren volstonden de officiële rantsoenen en de steun van bijvoorbeeld Winterhulp niet omdat de bevoorrading zeer moeizaam verliep. Dat verbeterde pas vanaf de lente van 1942. De grote religieuze instituten konden gelukkig een beroep doen op een uitgebreid netwerk aan eigen scholen en zorgvoorzieningen, verspreid over het hele land. Dat gedifferentieerde en geografisch verspreide netwerk creëerde de levensnoodzakelijke ruimte om te schuiven met patiënten, voedingsmiddelen, medicijnen en geld. De ‘patatjes’, die de zusters van Liefde van het Eeklose Onze Lieve Vrouw-ten-Doorn aankochten bij lokale boeren in het Meetjesland, bevoorraadden niet alleen de leerlingen van de school, maar ook de patiënten van de Antwerpse en Brusselse ziekenhuizen van dezelfde congregatie.
‘Dus liefste Didi hebt geduld’
Al waren er heel wat moeilijkheden, de katholieke ziekenhuizen en zorginstellingen kwamen de oorlogsjaren relatief goed door. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat de patiëntenaantallen in veel ziekenhuizen tijdens de oorlog verdubbelden. Er waren niet alleen meer zieken, maar voor veel Belgen was het hospitaal gewoon een betere plek dan thuis. Toen Didi, een vierendertigjarige patiënte in Psychiatrisch Centrum KARUS, haar zus Hélène vroeg om naar huis te mogen komen, liet die haar weten dat ze beter ter plaatse bleef. Daar was ze tenminste veilig en had ze voldoende te eten:
Dus liefste Didi hebt geduld de tijden zijn nog niet verbeterd. Wij kunnen nog geen patatten of vleesch krijgen en heel weinig brood. Ik geef u hieronder verschillige prijzen: roggebrood zonder zegels 15,- / boter 75,- / varkenvleesch 65,/ patatten 3,25-. We hebben geen vet om fritten te bakken, geen meel of bloem om brood te bakken.
Ook tijdens de koude wintermaanden van 1942, toen de kolen- en gasvoorraden overal uitgeput raakten, boden de ziekenhuizen een alternatief. ’s Avonds openden de zusters van Liefde van het Gentse Sint-Vincentiusziekenhuis (vandaag onderdeel van AZ Sint-Lucas) bijvoorbeeld de dagzaal van het vrouwenhospice zodat buurtbewoners zich er konden komen opwarmen.
De vrouwenzaal van het Gentse hospice tijdens de oorlog.
Tweederangsburgers
Of de zusters op de hoogte waren van de gruwelpraktijken en ‘experimenten’ op psychiatrische patiënten en gehandicapten in Duitsland tijdens de oorlog, valt moeilijk te achterhalen. In nazi-Duitsland waren die groepen massaal slachtoffer van verplichte sterilisatie en gruwelijke euthanasiepraktijken. In België gebeurde dat niet. De Duitsers installeerden er ‘slechts’ een militair bestuur, waardoor de naziwetten niet automatisch van kracht werden. In het door katholieken gedomineerde zorglandschap bestond er bovendien nauwelijks een draagvlak voor dergelijke praktijken. De artsen in de katholieke zorgvoorzieningen waren stuk voor stuk lid van de katholieke artsenvereniging Sint-Lucas, die in haar tijdschrift in de jaren 1930 al fel had uitgehaald naar de Duitse eugenetica en haar sterilisatiewetten. Van het internationale pessimisme in de geneeskunde en de pedagogie over de mogelijkheid om het lot van zwaar psychiatrische patiënten en verstandelijk gehandicapten te verbeteren, viel bij de religieuzen weinig te merken. Voor en tijdens de oorlog investeerden de zusters van Liefde bijvoorbeeld zeer sterk in de uitbouw van de onderwijsfaciliteiten van hun medisch-pedagogische instituten
De Hagewinde in Lokeren zette voor en tijdens de oorlog sterk in op de ontwikkeling van haar onderwijsprogramma voor kinderen met een verstandelijke beperking, zoals deze handwerkklas, 1938.
Ergens voelden vrouwelijke religieuzen aan dat hun christelijk liefdadig engagement voor zieken haaks stond op de utilitaristische nazi-ideologie in Duitsland, zoals die zich al in de jaren 1930 had gemanifesteerd. De zusters van Liefde van J.M. maakten in 1941 een duidelijk statement toen ze hoofdpsychiater Charles Rouvroy het nieuwe werkjaar van hun school voor psychiatrische verpleegkunde in Lovenjoel lieten openen met een toespraak over het rassenvraagstuk. Rouvroy benadrukte dat geen enkel ras zich superieur mocht voelen. Dat had in zijn ogen ook weinig zin, aangezien rassen al zodanig waren vermengd dat er in feite geen ‘pure’ rassen meer bestonden. Die vermenging bestempelde hij juist als een rijkdom.
Meer lezen? Dit kan in het boek “Zusters in oorlog. Leven en lijden in het klooster tijdens de bezetting”. Nu te koop bij Pelckmans uitgeverij, met kortingcode voor de Taborgroep ‘ZUSTERS21’. Met deze code krijg je 10% korting en gratis verzending.
Of schrijf je nu in voor de digitale boekvoorstelling van Zusters in oorlog (donderdagavond 18 februari - 20 uur ) via de website van de uitgeverij.